Vaccinaties
De oorsprong van vaccineren moet gezocht worden aan het eind van de 18e eeuw. In 1796 ontdekte Edward Jenner, een Britse arts, dat melkmeisjes die besmet waren geweest met koepokken geen mensenpokken kregen. Blijkbaar gaf de besmetting met koepokken ook een bescherming tegen de mensenvariant van de ziekte.
Door de jaren heen zijn het aantal ziektes waartegen gevaccineerd kan worden enorm toegenomen, zowel bij mensen als bij dieren. Tevens zijn de technieken om entstof te vervaardigen enorm verfijnd, waardoor vaak niet de hele ziektekiem meer in het vaccin aanwezig hoeft te zijn, maar slechts delen daarvan.
Het al dan niet vaccineren van koppelgehouden dieren zal steeds een afweging zijn van diverse bedrijfsfactoren. Getracht zal worden om indien mogelijk veranderingen aan te brengen in huisvesting en/of management om problemen op die manier zo goed mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan vaccinatie een erg waardevol hulpmiddel zijn om ziekte en daardoor kosten, verminderde opbrengsten en medicijngebruik te reduceren.
Indien voor vaccinatie gekozen wordt is het in eerste instantie van belang dat onderzocht wordt of de ziekteverwekker waartegen gevaccineerd wordt ook daadwerkelijk de problemen veroorzaakt, of dat het zeer waarschijnlijk is dat de verwekker meespeelt in het ontstaan van ziekte. Vaak is de reden van vaccinatie ook om verspreiding van ziektekiemen na mogelijke insleep het hoofd te bieden. Denk hierbij vooral aan IBR en BVD, maar bijvoorbeeld ook aan Blauwtong.
Hierna zullen de diverse ziekteverwekkers waartegen bij runderen gevaccineerd kan worden kort behandeld worden.
IBR
IBR staat voor infectieuze bovine rhinotracheitis, beter bekend als de koeiengriep. IBR kan luchtwegproblemen veroorzaken bij verschillende leeftijden dieren. Daarnaast zijn koorts, melkproductiedaling, verwerpen en vermindering van de algehele weerstand zaken die gezien worden na een IBR infectie. De luchtwegproblemen kunnen varieren van milde griepverschijnselen met wat neusuitvloeiing, tranenvloed en rode slijmvliezen tot ernstige problemen met hoesten, bloederige neusuitvloeiing, ernstig ziek zijn en longontsteking.
Tegen IBR wordt gebruikt gemaakt van een zogeheten ‘markervaccin’. Dit wil zeggen dat middels bloedonderzoek onderscheid gemaakt kan worden tussen gevaccineerde en met veldvirus besmette runderen. Derhalve kan het vaccin ook gebruikt worden op IBR vrij gecertificeerde bedrijven. Er bestaat en levend vaccin en een dood vaccin. Het meest gebruikte vaccinatieschema is 2 x per jaar de hele koppel vanaf 3 maanden (beste) of 1 x per jaar voor de opstalperiode, maar afhankelijk van de bedrijfssituatie kan hiervan afweken worden. Voor een vaccinatieschema op maat voor uw bedrijf overlegt u het beste met uw dierenarts.
BVD
BVD staat voor bovine virus diarree. BVD is bij velen wel bekend en komt nog steeds regelmatig voor. Het grootste probleem bij BVD is de negatieve werking die het virus heeft op de weerstand. Daarnaast is het ontstaan van virusdragers een belangrijk aspect bij BVD. Deze ontstaan in de eerste helft van de dracht en scheiden na hun geboorte levenslang grote hoeveelheden virus uit.
Verder kan BVD klachten geven van de luchtwegen, diarree, verwerpers en soms beschadigingen van het slijmvlies in de bek. Ook kunnen afwijkende kalveren geboren worden met hersenverschijnselen of oogafwijkingen. Hoewel het BVD vaccin geen echt markervaccin is, is het wel mogelijk om op gecertificeerd BVD vrije bedrijven te vaccineren.
Verreweg het makkelijkste entschema bij runderen is het 2 maal per jaar vaccineren van alle aanwezige runderen vanaf 6-8 maanden. Zorg ervoor dat pinken de volledige dubbele basisvaccinatie hebben gehad 4 weken voordat ze geinsemineerd worden.
Kalverdiarree
Een veel voorkomend probleem in de opfok van jongvee is het optreden van diarree bij jonge kalveren. Met jong bedoelen we in dit geval de nuchtere kalveren tot een leeftijd van 3-4 weken. Ook daarna kan diarree uiteraard een probleem zijn bij jongvee maar in de meeste gevallen zal tegen de oorzaken die daar de reden van zijn niet gevaccineerd kunnen worden, tenzij bv BVD de oorzaak is.
Veel voorkomende veroorzakers van kalverdiarree zijn het rotavirus, coronavirus, E Coli en cryptosporidiose. Tegen deze laatste is vaccinatie niet mogelijk. Voor de andere 3 oorzaken is dat wel mogelijk. Niet bij het kalf zelf omdat je daar altijd te laat zou zijn met de opbouw van immuniteit, maar door de moeder te vaccineren 3-12 weken voor het afkalven, zal zij meer afweerstoffen tegen deze verwekkers in haar biest gaan uitscheiden. Een goede biestverstrekking is dus een absolute voorwaarde voor het slagen van deze vaccinatie. Overigens is een optimalisatie van de biestverstrekking en voeding van het jonge kalf al uitgebreid besproken voordat vaccinatie geadviseerd zal worden. Vaccinatie mag ook hier niet het sluitstuk vormen op een gebrekkig management, maar kan wel degelijk zijn waarde bewijzen als aanvulling op de totaalaanpak van kalverdiarree. Kijk onder kalverdiarree op deze website voor meer informatie over dit onderwerp.
Pinkengriep
Zoals de naam al zegt is het een aandoening die we met name bij jongere pinken zien met een piek in de herfst- en wintermaanden. Pinkengriep is eigenlijk meer een complex van ziekteverwekkers welke afzonderlijk of in combinatie tot klachten kunnen leiden die wat betreft ernst en schade enorm kunnen verschillen. Verwekkers die bij pinkengriep betrokken kunnen zijn zijn onder meer het RS (respiratory syncytial) virus, para-influenza virus, BVD virus, IBR virus en meerdere bacterien zoals Pasteurella multocida, Mannheimia haemolytica en Mycoplasma.
Enorm belangrijk in de preventie van luchtwegaandoeningen bij jonge kalveren tot grofweg 6 maanden zijn biestverstrekking, voeding (vaak te schrale kalveren door ondervoeding), huisvesting (leeftijdsscheiding en ventilatie) en stressfactoren (spenen, verplaatsen, hergroeperen). Vaccinatie kan in een aantal gevallen zorgen voor een verhoogde weerstand tegen diverse ziekteverwekkers en daarmee een vermindering van het ziektebeeld. Aanvullende maatregelen zijn erg aan te raden om teleurstellingen te voorkomen. Samen huisvesten bij oudere dieren of onder slechte hygienische of klimatologische omstandigheden zijn risicofactoren waartegen een vaccinatie slechts beperkt iets kan uitrichten.
Het schema volgens welke gevaccineerd moet worden is afhankelijk van de situatie op uw bedrijf, met name het moment waarop de ergste klachten optreden, en de mogelijke verwekkers die een rol spelen. Vaccineren is al mogelijk vanaf heel jonge leeftijd (2 weken).
Longworm
Folder
Longworm is een belangrijke oorzaak van hoesten tijdens de weideperiode. De vaccinatie tegen longworm is een goede manier om uw kalveren of eventueel melkvaarzen (als die als jongvee niet geweid zijn), te beschermen tegen longwormziekte. Longworm lopen de dieren op in de weide door het opvreten van besmettelijke larven van de longworm welke door andere dieren op de weide zijn gebracht via de mest. In tegenstelling tot maagdarmwormen is het bij longworm enorm lastig zo niet onmogelijk om middels een uitgekiend beweidingsschema ziekte te voorkomen.
Om de kans op ziekte en daardoor longschade en groeiachterstand of zelfs sterfte te voorkomen wordt nogal eens de toevlucht gezocht in ontwormingsmiddelen. Op het moment dat longwormziekte zich openbaart is er ook geen andere optie meer en zal behandelen ook moeten gebeuren.
Gezien de ontwikkeling van resistentie tegen ontwormmiddelen, is het van belang het gebruik daarvan te beperken waar dat mogelijk is. Een longwormvaccinatie kan daar flink aan bijdragen, zeker omdat met een goed beweidingsplan ontwormen tegen maagdarmwormen veel minder frequent nodig zal zijn. Uiteindelijk geeft dit minder kans op resistentie en is dit ook een kostenbesparing op wormmiddelen.
Belangrijk bij de longwormvaccinatie is dat de dieren 2 x gevaccineerd worden voordat deze op de weide geplaatst worden. De 2e vaccinatie moet uiterlijk 2 weken voor het uitscharen gebeuren. De dieren mogen niet ontwormd worden rond de vaccinaties, en de bedoeling is dat ze zich in de weide besmetten met longworm om hun weerstand verder uit te bouwen.
Bij melkvee met onvoldoende weerstand kunnen longworminfecties veel schade geven door een verminderde melkproductie en inefficiente voerbenutting.
Blauwtong
In augustus 2006 is blauwtongvirus serotype 8 voor het eerst aangetoond in Nederland. In de jaren daarna zijn nog enkele andere serotypen aangetoond wat achteraf tot incidenten beperkt is gebleven. Tegen blauwtongvirus type 8 is een entstof beschikbaar. De laatste jaren is hier op grote schaal mee gevaccineerd en ook om exportredenen zijn veel dieren gevaccineerd. De laatste 2 jaar is het rustig omtrent het voorkomen van blauwtong. Blauwtong wordt overbracht door bloedcontact van een besmet dier naar een niet besmet dier (herkauwers). In de uitbraken die achter ons liggen heeft de steekvlies culicoides (knut) hier de belangrijkste rol gespeeld. Overdracht direct van dier naar dier is dus niet mogelijk, wel is het voorgekomen dat kalveren het virus in de baarmoeder doorgekregen hebben van hun moeder.
Blauwtong geeft bij runderen relatief milde verschijnselen en vaak ook helemaal geen verschijnselen. Ziektebeelden welke voor kunnen komen zijn rode ogen en neusspiegel met uitvloeiing, speekselen, gezwollen oogleden, kreupelheden, slijmvliesbeschadigingen in de bek, oppervlakkige speenbeschadigingen, koorts, productiedaling, verwerpen, doodgeboorte en vroeggeboorte van kalveren. Tevens kunnen afwijkingen aan de hersenen en ogen voorkomen bij pasgeboren kalveren.
Het vaccinatieschema bestaat uit een basisvaccinatie met 3-4 weken tussentijd. De herhalingsvaccinaties vinden meestal jaarlijks plaats. Houd bij export rekening met afwijkende vaccinatieintervallen bij bepaalde landen.